Wat Paulus hier belijdt komt er kort gezegd op neer dat zonder de liefde niets kan bestaan, niets kan functioneren
en dat zonder de liefde alleen de dood nog overblijft.
Het is een conclusie die ik ook voor mezelf al in een grijs verleden heb getrokken nadat ik het gedrag
van de medemens en dat van mezelf kritisch had geobserveerd. Wat me daarbij het meest en boven alles duidelijk
werd is dat, zoals Paulus al beleed, de liefde zichzelf niet zoekt. Zoals het licht uitsluitend van de
zon uitgaat zo straalt het licht van de liefde altijd op anderen. Waar dit niet het geval is en als gevolg
daarvan het licht de verkeerde kant op straalt (naar onszelf toe), daar is de zonde geboren. En zonde
is er altijd en zonder uitzondering, in meerdere of mindere mate, op gericht om de eigen verlangens en
belangen voorop te stellen met als mogelijk gevolg dat de belangen van de medemens daarvoor moeten wijken.
Van dit gedrag is de wereld overvol.
Dit brengt ons meteen bij het begin van alle ellende. Het drama van Genesis 3
laat al zien waar de liefde het moest afleggen tegen het eigenbelang van de mens. In Genesis
3:6 vinden we: “En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust
was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam
van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at”. De mens begeerde
verstandig te worden en dat op een manier die hen overduidelijk verboden was. De begeerte van de mens
was op zichzelf gericht waardoor de begeerte om als God te kunnen zijn werd opgewekt. De kiem van de hoogmoed
was gelegd. Hoogmoed is altijd op zichzelf gericht en zoekt daarom zonder uitzondering aanzien, eer en
aandacht om daardoor eer van anderen te ontvangen. Dat is een enorm contrast met wat Jezus zei van Zichzelf
in Joh. 5:41,42: “Eer van mensen behoef Ik niet, maar Ik ken u:
gij hebt de liefde Gods niet in uzelf”. In deze uitspraak geeft Jezus al meteen aan wat de grote
tegenstelling is tussen de liefde en de liefdeloosheid. Terwijl Jezus zelf het toonbeeld was van de liefde
die zichzelf niet zoekt, en Hij dus ook niet geïnteresseerd was in de eer van mensen, waren Zijn
vijanden bezeten van het streven om bij mensen in aanzien te staan doordat de liefde van God in hun leven
niet aanwezig was maar in plaats daarvan de ik-gerichte “liefde” hun doen en laten beheerste.
Dit drama van de zondeval herhaalt zich sinds het eerste mensenpaar ontelbare keren. De liefde die in
het eerste mensenpaar aanwezig was en die als de zon zijn licht uitstraalt werd 180 graden omgedraaid
met als gevolg dat de mens zelf in de schijnwerpers kwam te staan en als mensen in de schijnwerpers staan,
staat men daar meestal omdat men er bepaald niet vies van is. Het als God kunnen worden, wat op zo'n gemakkelijke
manier binnen het bereik van de mens leek te komen, is voor de mens die zichzelf zoekt een verleiding
waaraan geen weerstand meer geboden kan worden. Door te zondigen is de mens op zichzelf gericht, zoekt
eigen voordeel, de weg van de minste weerstand en het gevolg is dat de medemens buiten beeld staat. Behalve
in die gevallen als die medemens gebruikt (misbruikt!) kan worden voor het dienen van het eigen belang.
We kunnen, samengevat, hieruit leren dat:
Wat betreft het laatst genoemde punt heb ik in de loop der jaren vast moeten stellen dat waar “broeders en zusters” zich in de hierboven geschetste situatie bevinden de zoektocht naar de weg van de minste weerstand extreme vormen aan kan nemen waardoor men zich inspant om toch vooral niet de gevolgen onder ogen te hoeven zien van hun “keuze” voor Jezus. Zodat, om het in bijbelse termen uit te drukken, het lijden om Christus' wil met de meest vrome smoezen wordt weggeredeneerd of wordt ontdoken. Wat me ook is bijgebleven is de nogal eens gehoorde definitie van de zonde die werd verwoord in de spreuk: “zonde is je doel missen”. Hoewel hier wel wordt vastgesteld dat de zonde ons ergens van weerhoudt komt er niet in naar voren wat daar dan werkelijk de oorzaak van is. Het is een zaak van oorzaak en gevolg. Wat in deze dooddoener wordt beklemtoond is het gevolg van de zonde maar de oorzaak, de wortel daarvan komt niet aan de orde. Deze wortel van de zonde, zo heb ik met het bovenstaande willen aantonen, is liefdeloosheid in wat voor vorm dan ook.
Deze liefdeloosheid heeft het leven van de mens op ontstellend veel manieren in beslag genomen. Het complete doen
en laten van de mens wordt erdoor beïnvloed en dan ook nog eens op zo'n gruwelijke wijze dat het onvermijdelijke
gewenningsproces de ogen heeft verblind voor de ernst van de situatie. In Jac. 4:8 en 9 wordt
daar door Jacobus bepaald niet geheimzinnig over gedaan: “Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen. Reinigt uw
handen, zondaars, en zuivert uw harten, gij, die innerlijk verdeeld zijt. Beseft uw ellende, treurt en weent; uw gelach
moet veranderen in treurigheid, en uw vreugde in neerslachtigheid”. Wat Paulus schrijft in 2
Corinthiërs 7:9 en 10 sluit hier opvallend goed op aan: “Thans verblijdt het mij, niet, dat gij bedroefd
zijt geworden, maar dat de droefheid u tot inkeer heeft gebracht; want gij zijt bedroefd geworden naar Gods
wil, zodat gij generlei nadeel van ons hebt geleden. Want de droefheid naar Gods wil brengt onberouwelijke inkeer
tot heil, maar de droefheid der wereld brengt de dood”.
Tijdens het schrijven van dit onderwerp moest ik onwillekeurig weer terugdenken aan de jonge jaren van
iemand die ik observeerde toen ze als twee- of driejarig kind in paniek raakte als ze op TV een tekenfilm
zag waarin er weer eens stevig op los geknokt werd. We kennen allemaal wel die (tekenfilm)beelden van
wilde achtervolgingen waarbij de hoofdrolspelers elkaar diverse keren bont en blauw slaan, of nog erger,
en vervolgens weer schijnbaar ongeschonden hun weg vervolgen. Bij het zien van dit soort beelden zal een
volwassene, die ondertussen al zo is afgestompt voor dit soort gewelddadig gedrag, geen spier vertrekken
maar het kind in kwestie wist van nature dat dit allesbehalve normaal is en liet dat ook merken. Het was
voor mij in ieder geval een openbaring waardoor ik er meer dan ooit bij werd bepaald hoe ontstellend ver
de mens tijdens het opgroeien, en door de gewenning aan alles wat er op een mens afkomt in het leven,
is afgedwaald van wat God van nature in de mens heeft gelegd. Zodat men uiteindelijk zonder blikken of
blozen en zonder gewetenswroeging kan zitten kijken naar de meest gewelddadige zaken. Zonder te beseffen
dat het de duivel al lang is gelukt om de zonde als koning te laten heersen in het dagelijkse leven. Dit
afstompingsproces maakt de scheiding tussen God en mens voortdurend groter en waar dit gebeurt zal de
duisternis in een mensenhart toenemen. En waar de duisternis toeneemt krijgt de (geestelijke) dood vrij
spel. Het gewenningsproces aan alles wat in deze wereld als “normaal” wordt gezien laat in
een mensenhart de onverschilligheid groeien. En wat dat tot gevolg heeft liet Jezus ons in Matthéüs
24:12 weten: “En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen”.
Als de mens werkelijk God wil zoeken zal dit afstervingsproces moeten worden gestopt. In Psalm 119:37
wordt dit zo treffend beschreven: “Wend mijn ogen af, zodat zij geen ijdele dingen zien, maak mij (weer) levend
door uw wegen”. Wie zijn ogen afwendt scheid zich af van datgene wat de satan via alle middelen die hem ter beschikking
staan op ons af laat komen. Het zichzelf afscheiden wordt in de bijbel heiliging genoemd zoals we vinden in Hebreeën
12:14: “Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien”.
De keuze is aan ons: wat willen wij zien?
Uit het voorgaande is wel naar voren gekomen dat door de gewenning aan alles wat niet overeen komt
met Gods principes, de liefde verkilt. Wat dat tot gevolg heeft in het dagelijkse leven is zo veelomvattend
dat, om niet in een eindeloze opsomming te verzanden, er slechts een kleine greep gedaan kan worden uit
de hoeveelheid gedragingen die in een mensenleven een stempel kunnen drukken op de gang van alledag. Ik
wil me daarom beperken tot mijn uit eigen observering en ervaring opgedane kennis van het een en ander.
Wat daaruit het eerst naar voren komt is de constatering dat, zoals uit een bekend gezegde blijkt: “het
de kleine dingen zijn die het doen,” maar dat het ook die kleine dingen zijn die het kunnen verpesten.
En grondig kunnen verpesten. Het zijn maar al te vaak die schijnbaar kleine zaken die het eerst aan de
aandacht ontsnappen en wegslijten zodat uiteindelijk aan de “gewone” dingen in het dagelijkse
leven nauwelijks of helemaal geen aandacht meer wordt besteed.
Maar wat is klein? Het werd mij al in een vroeg stadium in mijn leven duidelijk dat er bij God geen kleine
dingen bestaan als het er op aan komt om de heiliging na te jagen. Het zijn juist die zaken die zo makkelijk
aan de aandacht kunnen ontsnappen, als gevolg van het voortdurende afstompingsproces van het menselijke
geweten, die bij Hem extra zwaar tellen: die zo gewone en onbenullig lijkende handelingen. Zo kan het
gebeuren dat meneer de “voorganger” of “dominee” vanaf de kansel de meest fantastische
preken kan afsteken maar tegelijkertijd nog niet eens in staat is om (we blijven praktijkgericht) een
WC netjes achter te laten. Terwijl moeder de vrouw meer dan eens duidelijk laat blijken dat ze met deze
(stoel)gang van zaken niet gelukkig is. Het heeft mij meer dan eens doen denken aan Jezus' woorden in
Lucas 16:10: “Wie in zeer weinig getrouw is, is ook in veel getrouw. En
wie in zeer weinig onrechtvaardig is, is ook in veel onrechtvaardig”. Wat Jezus hiermee bedoelde
te zeggen is dat de gehoorzaamheid en de trouw aan het evangelie van Jezus vooral blijken uit die kleine
dingen die voor het oog van de wereld niet meetellen en waar geen eer aan te behalen is maar waarvan de
bijbel zegt in Matthéüs 6:6: “...en uw Vader, die in het verborgene
ziet, zal het u vergelden”. Wie heeft bewezen in die kleine dingen niet rechtvaardig te kunnen zijn
heeft laten zien dat hij ook het grote werk niet waard is!
Daar weegt geen enkele vrome preek
tegen op en we hoeven er dan ook beslist niet op te rekenen dat de viezerik die de zojuist beschreven
gewoonte niet af wilde leren, zonder meer door mag lopen als hij met een stapel preken onder de arm aan
de hemelpoort verschijnt (ik laat mijn fantasie even de vrije loop) om daarmee toch vooral aan te kunnen
tonen dat hij zich in het leven “uit de naad” heeft gewerkt om het vrome
volk op het “rechte” spoor te houden. Terwijl gelijktijdig dat “rechte” spoor
in het eigen leven op het toilet zo vele malen een enorme koersafwijking(!!) heeft laten zien. Men mag
dan in de gunstige situatie verkeren dat deze en dergelijke zaken voor gemeente en buitenwereld wel verborgen
gehouden kunnen worden, dankzij de jarenlange schoonmaakwerkzaamheden van moeder de vrouw, maar voor de
ogen van de hemelse rechter is het niet verborgen. Want ook daar laat de bijbel zijn licht over schijnen
in Hebreeën 4:13: “...en geen schepsel is voor Hem verborgen, want
alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af
te leggen”.
We moeten er dus maar rekening mee houden dat ook een, op de zojuist beschreven wijze, vervuild toilet
niet aan de aandacht van de hemelse rechter zal ontsnappen. En dat tevens de nooit serieus genomen klachten
van moeder de vrouw alsnog onder de neus zullen worden gehouden van de smeerpoets die zijn leven niet
heeft willen beteren. Men zou zich af kunnen vragen of God zich met dat soort dingen bemoeit. In Deut.
23:13-14 lezen we echter dat het volk Israël in de woestijn wel degelijk op de vingers werd
getikt: “Gij zult bij uw uitrusting een schopje hebben en, wanneer gij buiten gaat zitten, daarmee
een gat graven en uw uitwerpselen weer bedekken. Want de Here, uw God, wandelt in uw legerplaats, om u
te redden en uw vijanden aan u over te geven; daarom zal uw legerplaats heilig zijn, zodat Hij niets
onbehoorlijks bij u ziet en Zich niet van u afwendt.” Duidelijk?
Nog zo'n onbeminnelijke eigenschap van de (liefdeloze) menselijke natuur begint ook veel christenen
parten te spelen zodra er geld gaat rollen. Zolang dat geld maar in de eigen richting rolt is men nog
wel voor enige rede vatbaar maar zodra er financiële offers gevraagd worden en de rolrichting van
dat geld als gevolg daarvan een niet meer zo gunstige invloed heeft op de grootte van het eigen banksaldo
wordt maar al te snel de noodrem aangetrokken. En gaan er opeens héél andere principes de boventoon
voeren. Ik heb ooit een theologische beschouwing aangehoord over het wel of niet geven van tienden, wat
in het Oude Testament een onderdeel was van de geboden die het volk Israël kreeg opgelegd. Alhoewel
er van ons niet wordt verwacht dat wij een Oudtestamentische priesterdienst/tempeldienst met onze giften
ondersteunen is het beslist een zeer goede gewoonte om regelmatig een deel van onze inkomsten af te staan
voor het werk in het Koninkrijk Gods of voor het lenigen van de noden van hen die toevallig niet in het
welvarende Nederland ter wereld kwamen. Daar zal de gever niet van smelten ook al zal hij of zij zo nu
en dan wel eens bepaalde aankopen uit moeten stellen omdat de giften toch voorgaan. Het (vrijwillig!)
geven van giften blijft een daad van barmhartigheid die in de hemel wordt opgetekend. Het achterwege blijven
daarvan kan daarentegen nare gevolgen hebben voor de knijpstuiver die toch van zijn geld geen afstand
kan doen. Of zoals de apostel Johannes dit onder woorden brengt in 1 Johannes 3:17: “Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder gebrek ziet
lijden, maar zijn binnenste voor hem toesluit, (en dus ook de knip dichthoudt) hoe blijft de liefde
Gods in hem???” Vandaar het advies van Jezus in Lucas 16:9: “En
Ik zeg u: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men
u opneme in de eeuwige tenten”.
De uitkomst van de al genoemde theologische beschouwing kwam er echter op neer dat de “tienden”
in het Oude Testament niets van doen hebben met het tiende deel van al onze inkomsten en dat er daarom
van ons niet wordt verwacht dat wij in die hoeveelheden onze geldelijke bezittingen afstaan. Wat mij het
onbehaaglijke gevoel en het grijze vermoeden gaf dat de knijpstuivers die deze oplossing hadden opgehoest
met deze uitkomst wel konden leven. Ook al zal deze uitleg beslist wel “theologisch verantwoord”
zijn, de strekking van het verhaal ademde vooral de geest uit: “Blijf met je jatten van mijn geld
af want ik zit er nog veel te veel aan vast!” Zoiets roept bij mij weer de beelden op van de wekelijkse
collecte in de samenkomsten tijdens welke ik bepaalde personen met een zuur gezicht in hun kleingeld zag
roeren om toch vooral die guldens en rijksdaalders maar over het hoofd te zien. Ja, we blijven op de kleintjes
letten!
Jezus heeft ons ook over dit onderwerp een aantal uitspraken nagelaten zoals in Lucas 16:11-14:
“Indien gij dus niet getrouw geweest zijt ten aanzien van de onrechtvaardige Mammon, wie zal u dan het ware goed
toevertrouwen? En indien gij niet getrouw geweest zijt ten aanzien van het goed van een ander, wie zal u het onze geven?
Geen slaaf kan twee heren dienen, want hij zal of de ene haten en de andere liefhebben, of zich aan de ene hechten en
de andere minachten; gij kunt niet God dienen en Mammon. Dit alles hoorden de Farizeeën, die geldzuchtig
waren, en zij hoonden Hem”. Van uitspraken als deze werden die geldzuchtige Farizeeën dus duidelijk bloednerveus,
en kijk ik weer even terug op de zojuist aangehaalde en “theologisch correcte” conclusie dan weet ik wel
zeker dat deze nerveuze Farizeeën nog steeds onder ons zijn.
De Farizeeën in Jezus' dagen kregen er ook in Lucas 11:42 van langs waar hen hun plichtmatige
naleving van het geven van tienden werd verweten: “Maar wee u, Farizeeën, want gij geeft tienden van de munt
en de ruit en van alle kruiden, en gij gaat voorbij aan het oordeel en de liefde Gods. Dit moest men doen en
het andere niet nalaten”. Dus ook op die wijze kan men in de fout gaan: door het plichtmatig nakomen van die ene
wet terwijl het werkelijke doel van de hele wet (een rechtvaardige wandel) wordt genegeerd. Daarvan was ook al sprake
in de tijd van Jesaja zodat hem door Jahweh werd meegedeeld in Jesaja 29:13: “Omdat dit
volk Mij slechts met woorden nadert en met zijn lippen eert, terwijl het zijn hart verre van Mij houdt, en hun ontzag
voor Mij een aangeleerd gebod van mensen is”.
Is het geven van giften nog een zaak die uit vrije wil gedaan wordt, als het aankomt op betalen van al
gekochte goederen blijkt maar al te vaak dat ook in die situatie de geldbuidel slechts met veel moeite
is open te breken. Ik heb zodoende van nabij meegemaakt dat ook mensen in evangelische kringen met Jezus'
woorden uit Lucas 16:10-14 (over die onrechtvaardige Mammon) grote moeite hadden
waardoor zelfs betalingen van slechts enkele guldens(!) irritant lang op zich lieten wachten. Wat een
schijnheiligheid!
Als we onze blik richten op dat waar de grote meerderheid in deze wereld vol van is en op alles wat
er als gevolg daarvan door de media over het grote publiek wordt uitgestort is één van de meest
opvallende zaken die daar bovenuit springen: de allesoverheersende indruk dat de “liefde”
bijna onlosmakelijk en uitsluitend is verbonden met de zoektocht naar een levenspartner. Over al dit soort
zaken zei Jezus eens in Matthéüs 6:32: “Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen
uit. Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft”. Niets van wat het natuurlijke leven
aangaat is onbelangrijk maar... er zijn veel belangrijker zaken waar een echte discipel van Jezus zich
in de eerste plaats druk om hoort te maken, zoals ons ook in Colossenzen 3:1
wordt aangeraden: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar
Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods”. Als Jezus spreekt over de heidenen doelt Hij zonder
twijfel op al die mensen die geen omgang met God kennen, die geen deel hebben aan het Koninkrijk Gods,
geen belangstelling hebben voor de dingen van het Koninkrijk Gods en zodoende ook de liefde van God niet
in hun leven kennen. Wat in plaats daarvan in hun leven voor “liefde” moet doorgaan is doorgaans
niet veel meer dan een opgepoetste schijnvertoning die voor de buitenwereld geloofwaardig moet lijken.
Maar de profeet Jesaja moest al vaststellen in Jesaja 57:21: “De goddelozen,
zegt mijn God, hebben geen vrede”. En wie geen vrede heeft, heeft geen vrede met God en wie geen
vrede met God heeft, heeft geen liefde in zichzelf. Dat kregen de tegenstanders van Jezus te horen toen
Hij hen verweet in Joh. 5:41,42: “Eer van mensen behoef Ik niet, maar Ik
ken u: gij hebt de liefde Gods niet in uzelf”.
Kijken we naar de praktijk van alledag dan wordt Jezus' uitspraak in Matthéüs
6:32 vele malen bevestigd. En daarbij doel ik onder andere op het feit dat de zojuist al genoemde
zoektocht naar een levenspartner bij zoveel mensen aanvankelijk hun complete denken en begeerten beheerst
maar dat zodra deze zoektocht succes heeft gehad de dagelijkse sleur al vrij snel de aandacht weer afleidt
waardoor andere aardse zaken de gemoederen bezig gaan houden. Met niet zelden als gevolg dat de beide
echtelieden steeds verder van elkaar verwijderd raken en uiteindelijk blijkt dat hij of zij ondertussen
al weer door heel andere zaken in beslag wordt genomen.
Een treffend voorbeeld daarvan, dat ik ooit eens tegenkwam, was de klacht van een vrouw die bekende: “mijn
man kon in onze verkeringstijd uren met me wandelen maar nu neemt hij nog niet eens de moeite om de vuilnisbak
voor me buiten te zetten!” Als ik zo rondkijkend al dit soort tragedies observeer moet ik onwillekeurig
weer denken aan wat Jezus zei in Matth. 24:38,39: “Want zoals zij in die
dagen voor de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag, waarop
Noach in de ark ging, en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal
ook de komst van de Zoon des mensen zijn”. Er staat ons weer een nieuwe zondvloed te wachten, geen
zondvloed zoals in de dagen van Noach maar een zondvloed van legioenen demonen die door toedoen van de
hedendaagse occultisten uit het dodenrijk worden opgeroepen en die de wereld zullen overspoelen met hun
vernietigende haat en wetteloosheid. Allen die zich in die tijd uitsluitend bezig houden met het “huwen
en ten huwelijk geven” (m.a.w.: de dingen van deze wereld) zoals dat ook in Noach's tijd het geval
was, zullen door deze zond(e)vloed verzwolgen worden met als onvermijdelijk gevolg wat Jezus voorspelde
in Matthéüs 24:12: “En omdat de wetsverachting toeneemt, zal
de 'liefde' van de meesten verkillen”. Dat de wetsverachting in onze tijd zienderogen toeneemt
is ook in ons kleine Nederlandje bijna dagelijks beter zichtbaar.
In het voorgaande zijn slechts een paar voorbeelden uit de praktijk geplukt die, het moet gezegd worden, toch een aardig goed beeld geven van het schizofrene gedrag wat ook nogal wat “christenen” vertonen. Christenen die hun naamchristendom op de zondagen nog wel in ere houden maar zich in de praktijk van het dagelijkse leven hoofdzakelijk door andere belangen laten leiden. De zonde die menigeen zo licht in de weg staat begint pas goed een enorme hindernis te worden als de mens zich bovendien nog verbeeldt dat er niets aan de hand is. De ongelofelijke arrogantie die uit zo'n houding ontstaat kan zulke gruwelijke afmetingen aannemen dat de personen die met deze gezindheid hun dagen slijten voor hun omgeving tot een vloek zijn geworden. En ook daarover vinden we in de bijbel aanwijzingen die we niet over het hoofd mogen zien. Waaronder de oproep:
Nu die hemelpoort hierboven aan de orde is geweest wil ik daarover nog een paar gedachten kwijt. Ik
heb me nooit voor kunnen stellen dat mensen die in het leven door de liefdeloosheid maar al te vaak bij
anderen schade hebben veroorzaakt, en dat onrecht vervolgens nooit hebben willen rechtzetten, al fluitend
het hiernamaals binnen kunnen wandelen alsof er niets gebeurd is. Het mag dan zo zijn dan bij het laatste
oordeel geen enkele onbeleden misser aan de aandacht van de hemelse rechter zal ontsnappen, maar in het
stadium tussen sterven en oordeel zou ik persoonlijk deze huichelaars, die dus nog het een en ander op
hun geweten hebben aan onbeleden zonden, niet graag daarboven tegenkomen. Want wat Jezus in Matthéüs
5:23,24 zegt wordt in de praktijk vele malen genegeerd. Hij zegt ons daar: “Wanneer gij dan
uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave
daar, voor het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw
gave”. Jezus maakte hiermee overduidelijk dat wanneer wij anderen iets hebben aangedaan, op wat
voor wijze dan ook, Hij absoluut niet verlegen zit om al onze vrome gebeden maar pas bereid is om ze aan te horen
zodra wij onze liefdeloze, onnadenkende, onrechtvaardige en huichelachtige daden hebben beleden en rechtgezet.
Ik heb in de loop der jaren meer dan eens zien gebeuren dat deze eis van Jezus door nogal wat personen
met voeten werd getreden. De levensloop van dit soort jakhalzen overziende heb ik daarom nogal eens vast
moeten stellen dat ze met hun ongehoorzaamheid aan Jezus' oproep een vloek over zichzelf hebben gehaald,
met alle gevolgen van dien. Paulus schrijft met het oog op deze en dergelijke praktijken in Efeze
4:27: “en geeft de duivel geen voet”. Wie dat vanwege onbeleden zonden wel doet haalt
daarom een oordeel en een vloek over zich heen.
Als de bijbel ons dus op het hart drukt om hier en nu(!) elkaar de zonden te belijden en recht zetten wat er fout is
gelopen, is het zeer onwaarschijnlijk dat we elkaar daar boven zonder blikken of blozen onder ogen kunnen komen terwijl
er nog heel wat niet opgeruimde zaken zijn blijven liggen. Dat er inderdaad wel eens ingegrepen zou kunnen worden in
het geval dat de zojuist genoemde personen aan de hemelpoort verschijnen bleek me uit een boek, geschreven door een
Amerikaanse arts die in de loop van verscheidene jaren in zijn werk te maken kreeg met patiënten die tijdens een
operatie, als gevolg van een ongeval of als gevolg van een ziekte een korte tijd klinisch dood waren geweest. Waarbij
het nogal eens voorkwam dat de patiënt na de geslaagde reanimatiepogingen achteraf precies en tot in detail kon
vertellen wat de artsen hadden ondernomen om hun stilgevallen hart weer op gang te krijgen. Wat deze mensen daarnaast
vertelden over hun belevenissen tijdens die bijna- of geheel dood ervaring kwam opvallend vaak overeen. De bekende tunnel
met het felle licht aan het eind ervan is één van dit soort overeenkomsten die meer dan eens terugkeerden
in deze verhalen. In het bijzonder wat één vrouw had meegemaakt maakte op mij veel indruk. Ze kwam tijdens
haar reis langs een plaats waar mensen in een kerker opgesloten zaten. Zoals te verwachten maakten deze zielen geen
gelukkige indruk. Het werd haar in het voorbijgaan duidelijk dat deze zielen daar bleven zitten totdat ze het probleem
hadden opgelost waarom ze daar terecht waren gekomen.
Ze waren dus kort gezegd: te goed voor de hel maar te smerig voor de hemel. Er lagen nog onbeleden zonden
op hen te wachten en daarmee moesten zij eerst maar eens in het reine zien te komen.
We hoeven er beslist niet op te rekenen dat al die onbeleden zonden, ook die waarbij de medemens onrecht is aangedaan,
plotseling in het niets verdwijnen zodra ons hart zijn laatste slag heeft geslagen. Het is een rechtvaardige eis van
Gods liefde dat alles wat de medemens schade heeft berokkend wordt opgeruimd en goed gemaakt. Zoals in het voorgaande
al naar voren is gekomen is het ondenkbaar dat als wij hier en nu al bepaalde mensen liever ontwijken als gevolg van
niet goed gemaakt onrecht dat zij ons hebben aangedaan, wij daar boven wel vrede zullen kunnen hebben met dit soort
huichelachtigheid. Het is alsof men op een feest is uitgenodigd en onder de gasten bevindt zich uitgerekend die etter
die nog het een en ander op zijn kerfstok heeft staan. Dan is zo'n feest meteen al grondig bedorven.
Er is bij de rechtvaardige God niets vergeven en vergeten zolang de mens daar niet de aanzet toe heeft
willen geven en gehoor heeft willen geven aan wat Jezus ons in Zijn evangelie heeft geleerd. En zolang
men geen vergeving heeft ontvangen.
Het is tenslotte zo dat alle liefdeloosheid die de medemens op de een of andere wijze schade heeft berokkend op het
hoofd van de dader zal terug keren in het geval er tijdens het aardse leven geen berouw heeft plaatsgevonden. Daar kan
men lang of daar kan men kort over filosoferen, de conclusie is in dat geval: het verleden is onontkoombaar!
In de praktijk blijkt het echter meer dan eens dat het al niet meer mogelijk is om het gedane onrecht tegenover
de betreffende persoon te belijden als deze intussen het aardse kleed al heeft achtergelaten. De apostel Paulus was
in het nieuwe Testament wel het meest sprekende voorbeeld van de berouwvolle zondaar die zijn misdaden niet meer recht
kon zetten. Als fanatieke Farizeeër had hij de gemeente vervolgd en na zijn bekering waren er zeer waarschijnlijk
al meerderen van zijn slachtoffers niet meer in leven. Desondanks was Paulus zich zo zeer bewust van zijn misdaden dat
hij beleed in 1 Cor. 15:9 en 10: “Want ik ben de geringste der apostelen, niet
waard een apostel te heten, omdat ik de gemeente Gods vervolgd heb. Maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben, en
zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade
Gods, die met mij is”. Het zat met Paulus' berouw wel goed en ik geloof dat hij het daarboven daarom met zijn
voormalige slachtoffers snel in orde heeft gemaakt.
De hierboven beschreven zielen die in hun kerkers zaten te zuchten moesten van deze noodzaak dus kennelijk nog overtuigd
worden.
Ik heb in de loop der jaren talloze malen moeten vaststellen dat, zodra mensen er bij bepaald worden
dat er nog zaken in hun leven aanwezig zijn die het daglicht niet kunnen verdragen er bij het leven wordt
gehuicheld om toch vooral niet door de mand te vallen en om de schijn op te kunnen houden dat er niets
loos is. De apostel Johannes moest in de eerste hoofdstukken van het boek Openbaring de nodige scherpe
waarschuwingen opschrijven waaronder die in Openbaring 3:1,2: “En schrijf
aan de engel der gemeente te Sardes: Dit zegt Hij, die de zeven Geesten Gods en de zeven sterren heeft:
Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood. Wees wakker en versterk
het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor mijn God”.
Dit is toch werkelijk een conclusie die er niet om liegt. Stellen wij ons eens voor dat wij op een stel
kerkgangers zouden afstappen met de mededeling: “Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij
leeft, maar gij zijt dood”. Het is niet ondenkbaar dat we als resultaat een paar behoorlijk
gekrenkte ego's achter zouden laten die deze mededeling niet met dankzegging in ontvangst wilden nemen.
Deze scherpe waarschuwing van Jezus is echter bepaald niet op los zand gebaseerd en we doen er dan ook
goed aan om in eigen leven eens te onderzoeken of deze waarschuwing ook op onszelf van toepassing zou
kunnen zijn.
Ik heb ooit eens, ergens in de jaren zeventig (van de vorige eeuw), een korte overdenking geschreven over
de weinig begrepen Simson, de sterkste man ter wereld, vaak geïmiteerd, zelfs verfilmd (het was te
verwachten), maar nooit geëvenaard. Helaas heb ik deze korte studie niet meer in mijn bezit maar
de strekking van het verhaal is me altijd bijgebleven. Die kwam er op neer dat Simson er in zijn leven
nog wel eens een potje van maakte maar dat hij desondanks telkens weer beschikte over Gods bovennatuurlijke
kracht zodra hij deze nodig had. Het ging pas mis toen hij zijn geheim had prijsgegeven aan de vrouw die
hem met veel zeuren en klagen zover had kunnen krijgen dat hij uiteindelijk maar bekende waaraan hij zijn
enorme kracht had te danken. Het was hem van Godswege verboden om dit geheim prijs te geven. Het uiteindelijke
resultaat van zijn overtreding lezen we in Richteren 16:21: “De Filistijnen
grepen hem, staken hem de ogen uit, voerden hem naar Gaza en boeiden hem met twee koperen ketenen.
En hij moest in de gevangenis de molensteen draaien”. De les die hierin schuilt en die destijds
ook mijn eindconclusie was, is dat ditzelfde drama ook nu in het leven van vele kinderen Gods plaatsvindt.
Het is die verborgen omgang met de Heilige Geest die het geheim is van onze kracht en waardoor wij alle stormen kunnen
overleven die over het leven van een rechtvaardige kunnen razen. Raakt die omgang om wat voor reden ook verstoord en
trekt de Heilige Geest Zich als gevolg daarvan bedroefd terug dan beginnen de problemen pas goed en bevinden we onszelf
tegenover een enorme overmacht van tegenstanders die bij ons vervolgens de (geestelijke) ogen uitsteken. En zodra dat
is gebeurd zijn wij voor de waarheid blind geworden. In die toestand heeft de tegenstander vrij spel zodat hij ons de
meest onzinnige leugens kan aansmeren waar wij in die situatie geen weerstand meer aan kunnen bieden. Met als mogelijk
gevolg dat onze omgang met de Heilige Geest zo verwaarloosd wordt dat uiteindelijk van ons gezegd kan worden: “Ik
weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood”. In deze toestand verkeren veel
christenen terwijl ze uiterlijk helemaal die indruk niet wekken doordat al hun “activiteiten voor de Heer”
de schijn ophouden dat het allemaal wel goed zit. Zo kan men bij mensen nog wel de naam hebben dat men leeft terwijl
de werkelijkheid zo anders is. En dat allemaal omdat de relatie met de Heilige Geest is verstoord. Waar dit is gebeurd
zal de liefde in het leven van een kind van God in ieder geval gedeeltelijk verkillen en waar dat het geval is neemt
ogenblikkelijk de duisternis toe. De duisternis van de geestelijke dood.
Nog zo'n scherpe waarschuwing moest de apostel Johannes neerschrijven in Openbaring
2:4-5: “Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Gedenk dan, van welke
hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe weder uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot
u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert”. Er is hier
zelfs sprake van bekeren terwijl deze waarschuwing zeker niet was bedoeld voor een stel heidenen
maar voor de gemeenteleden te Efeze. Terwijl men mag aannemen dat zij al door bekering tot inkeer waren
gekomen worden zij hier toch vermaand om dit weer opnieuw te doen. Een veel voorkomende mening is dat
de bekering in ons leven een eenmalige gebeurtenis is maar uit de scherpe waarschuwing die Jezus hier
geeft kunnen wij niet anders opmaken dan dat die bekering, waar nodig, bij herhaling plaats moet vinden.
Iedere keer als wij in het leven voor een keuze komen te staan tussen goed en kwaad en wij in die situatie
een bewuste keuze maken voor het goede, maken wij weer een bekering mee doordat wij ons afkeren van het
kwade. Bekering is daarom geen eenmalige gebeurtenis maar een proces dat, zo blijkt uit de waarschuwing
van Jezus, verstoord kan worden. Pas als dit proces is voltooid en wij in alles aan Jezus' maatstaven
beantwoorden is de bekering een definitief feit. En niet eerder. De praktijk heeft mij ondertussen wel
geleerd dat er tijdens dit bekeringsproces zoveel fout kan lopen dat in de ernstigste gevallen “bekeerde”
mensen weer terugvallen in hun oude leven.
En niet voor niets luidt daarom de vermaning: “Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt”.
Dit geldt dus niet alleen voor deze extreme gevallen maar ook voor hen die hun aandacht hebben laten verslappen.
Er is hier sprake van de eerste liefde die is verzaakt, dus is verwaarloosd. En waar die eerste liefde
voor Jezus Christus is verslapt is een mogelijk volgende stap dat deze liefde helemaal verkilt. Het is
in een huwelijk zo dat wanneer de eerste liefde is weggeëbd de glans van het geheel al snel verbleekt
en het dagelijkse leven een sleur gaat worden waarin aan de hierboven al beschreven “kleine”
dingen in het leven geen of te weinig aandacht wordt besteed met als gevolg dat de onvermijdelijke irritaties,
ergernissen, meningsverschillen en ook de ruzies het klimaat helemaal verzieken. Wat uiteindelijk maar
al te vaak leidt tot een echtscheiding. Althans, een voor de buitenwereld zichtbare echtscheiding die
echter al een feit begon te worden vanaf de tijd dat de eerste liefde begon weg te kwijnen. Omdat ons
dit ook in onze relatie met Jezus Christus kan overkomen is de vermaning in dat geval: bekeert u!
Waar de liefde verdwijnt ontstaat altijd een scheiding, in wat voor vorm dan ook. Zonder liefde valt alles
uit elkaar. De liefde is daarom de enige echte samenbindende factor in het hele universum die in staat is om een eenheid
te scheppen waarin alles en iedereen tot zijn recht komt en waarin een ieders rechten worden gerespecteerd. Wij lezen
in het scheppingsverhaal in Genesis 1 dat het allereerste wat Jahweh sprak was: “Er zij
licht!” Dat was de basis van waaruit de hele verdere schepping tot stand kwam. Dit zichtbare licht is een beeld
van het geestelijke licht, de liefde, en het scheppingsverhaal laat ons zien dat zonder dit licht geen leven tot stand
kan komen. Want voordat Gods licht ging schijnen was er slechts levenloze materie.
Verder is het ook het overwegen waard dat Jezus van Zichzelf zegt in Openb. 22:13:
“Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde”. Hij had het
tijdens de schepping voor het zeggen en als alles zal zijn afgerond heeft Hij het laatste woord, ongeacht
de claim die de satan in die tussentijd op deze aarde heeft gehad. De eindsituatie zal dus weer overeenkomen
met de beginsituatie. Van die beginsituatie lezen we in Genesis dat er geen zon en maan aanwezig waren
en over de eindsituatie zien we in Openb. 22:5 staan: “En er zal geen
nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de Here
God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheden”. De schepping begon
zonder de zon en ook als alles zal zijn hersteld zal er geen zon meer zijn. Alleen het licht van God,
precies zoals ook in Genesis op Gods bevel alleen Zijn licht deze aarde verlichtte. We kunnen dus stellen
dat die eerste drie scheppingsdagen (of -perioden) in dit opzicht sterk afweken van de daaropvolgende
drie. Wat ik hier nog aan wil toevoegen is dat ik hiermee niet zomaar een op hol geslagen fantasie heb
neergezet maar dat dit is te vinden in de bijbel. Daar zijn alleen al de twee aangehaalde tekstgedeelten
uit het boek Openbaring een bewijs van.
Het zichtbare licht dat in Genesis 1 de schepping van het leven mogelijk maakte is, zoals al
is gesteld, een beeld van het geestelijke licht, de liefde, en dankzij de liefde is er leven mogelijk in de geestelijke
wereld. Dat de bron van die liefde God de Vader is laat de apostel Johannes ons op een paar plaatsen zien waaronder
1 Johannes 4:16: “En wij hebben de liefde onderkend en geloofd, die God jegens ons heeft.
God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem”. De apostel Paulus belicht het
op zijn beurt weer van een andere kant als hij schrijft in 1 Timothéüs 6:16: “...die
alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan.
Hem zij eer en eeuwige kracht! Amen”. Het “God is liefde” van Johannes en het “ontoegankelijk
licht” waar Paulus op doelt beschrijven elk voor zich dezelfde waarheid, namelijk dat het ontoegankelijke
licht een voorstelling van Gods liefde is en die liefde is hét kenmerk van de Vader. Van daaruit is alle leven
ontstaan en als beeld daarvan laat het scheppingsverhaal ons zien dat de schepping van het zichtbare licht een absolute
voorwaarde was voor het scheppen van leven.
Dit wordt nog eens bevestigd in Johannes 1:4 en 5: “In het Woord was leven en het
leven was het licht der mensen; en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen”.
Dus samengevat: Jezus Christus = het Woord Gods = het leven = het licht der mensen en dit licht der mensen is de liefde
van God. Johannes besluit deze tekst met de woorden: “en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft
het niet gegrepen”. De duisternis (en allen die de duisternis liefhebben) heeft het licht niet gekend en heeft
het niet willen kennen. Er is een onoverbrugbare kloof tussen het licht (de liefde) en de duisternis (de liefdeloosheid).
Een paar hoofdstukken verder legt Jezus hier nog eens de nadruk op als hij zegt in Johannes 3:19,20: “Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis
liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos. Want een ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht,
en gaat niet tot het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen”. Er is hier sprake van een oordeel en
dit oordeel zal een definitieve scheiding tot stand brengen tussen de goeden en de kwaden. Deze scheiding zal het uiteindelijke
resultaat zijn van het feit dat de satan zijn oorsprong ontrouw werd. We lezen in Judas vers 6: “en dat Hij engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten,
voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden”. Onder aanvoering
van de satan zelf kwam er een onoverbrugbare kloof tot stand tussen het licht en de duisternis die het licht niet heeft
gegrepen.
Dat houdt in dat er sindsdien twee koninkrijken tegenover elkaar staan die niets met elkaar gemeen hebben, die in alles
elkaars tegenpolen zijn en waartussen een scheiding bestaat die definitief is. In het ene Koninkrijk heerst het licht,
de liefde en in het andere heerst de duisternis, de liefdeloosheid. En zoals de duisternis de afwezigheid betekent van
licht zo is de liefdeloosheid het gevolg van de afwezigheid van liefde. Als alles in het leven toch eens zo simpel te
begrijpen was!
Hierboven is al de vergelijking gemaakt tussen het zichtbare licht wat ons hoofdzakelijk van de zon toekomt en de liefde. Het zichtbare licht is in het leven van de mens een zo alledaags verschijnsel dat we er nog nauwelijks bij stil staan wat we aan dat licht te danken hebben. Desondanks is de mens er ondertussen in geslaagd om te achterhalen dat het zogenaamde witte licht bestaat uit vele kleuren die samen dat witte licht vormen. De bekende prisma waarmee de afzonderlijke (regenboog)kleuren zichtbaar gemaakt kunnen worden is hiervan één voorbeeld. Alle voor onze ogen zichtbare kleuren zijn niet zichtbaar doordat het voorwerp in kwestie die kleur bezit maar omdat het een bepaalde kleur weerkaatst die al in het witte licht aanwezig is. Deze kleur wordt pas zichtbaar zodra het er op vallende licht wordt weerkaatst en vervolgens onze ogen bereikt. Dat houdt in dat ieder voorwerp dat een bepaalde kleur weerkaatst slechts een klein deel laat zien van alle kleuren, zowel de zuivere (regenboog)kleuren als de gemengde kleuren, die allemaal hun oorsprong hebben in het witte licht.
Precies zo is het met de liefde en als we het hebben over de liefde hebben wij het uitsluitend over
Gods liefde. Een andere liefde bestaat er namelijk niet. Ook als “zij die van deze wereld zijn”
er hun eigen soort “liefde” op na houden. En die in de praktijk zo talloze keren meer gericht
is op het eigen belang en op de vervulling van de eigen begeerten dan dat de ander er mee wordt gediend.
Zie het voorgaande.
Zoals God de Vader in een ontoegankelijk (wit) licht woont en tevens de bron is van dat witte licht (Gods liefde) zo
worden ook de afzonderlijke kleuren van dat licht pas zichtbaar als het wordt weerkaatst door mensen die ieder voor
zich Gods liefde hebben ontvangen. Maar doordat wij mensen niet in staat zijn om het volledige, allesomvattende, witte
licht van God te weerkaatsen geeft ieder voor zich er een deel van weer. Zodat al die mensen samen weer het volledige
witte licht weerkaatsen zoals dat van de Vader is uitgegaan. Paulus heeft ons daar een uitspraak over nagelaten in Efeze
3:10-12: “opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten
de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden, naar het eeuwige voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze
Here, heeft uitgevoerd, in wie wij de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen hebben door het geloof in Hem”.
Deze veelkleurige wijsheid komt voort uit de veelkleurige (en veelzijdige) liefde van God.
Paulus' uitspraak komt er op neer dat het de gemeente (het lichaam) van Jezus Christus is die is samengesteld
uit vele leden en die ieder voor zich slechts een deel van de liefde en de wijsheid van God kunnen weerkaatsen
maar die toch een eenheid vormen zodat door het samengaan van al hun kleuren weer het witte licht van
de Vader zichtbaar wordt. Wat daarnaast uit Paulus' woorden naar voren komt is het feit dat door middel
van deze gemeente aan de satan en zijn rijk uiteindelijk wordt getoond dat ondanks al zijn inspanningen
om de groei van die gemeente te voorkomen hij zal moeten erkennen dat de veelkleurige wijsheid van God
de “wijsheid” van de satan vele malen overtreft. En we leren hieruit dat deze veelkleurige
(veelzijdige) wijsheid voor de door wetteloosheid verblinde overheden en machten in de hemelse gewesten
een verborgenheid was met als resultaat dat ondanks al hun inspanningen om dit te voorkomen, deze voltooiing
van de gemeente van Jezus Christus hun eigen definitieve nederlaag zal aantonen. Dit komt overeen met
de al aangehaalde woorden van de apostel Johannes in Joh. 1:4 en 5: “In
het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; en het licht schijnt in de duisternis en
de duisternis heeft het niet gegrepen”. De duisternis en zij die erin leven hebben van Gods
licht en van Gods veelkleurige (veelzijdige) wijsheid geen weet en zij zullen uit zichzelf ook nooit en
te nimmer in staat zijn om dit te grijpen omdat de scheiding tussen licht en duisternis definitief is.
Alleen een radicale terugkeer vanuit die duisternis naar de Schepper kan hierin verandering brengen. Dit
vinden we in Colossenzen 1:13: “Hij heeft ons verlost uit de macht der
duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde”. Het Koninkrijk
van het licht!
In 1 Cor. 2:7,8 beschrijft Paulus deze scheiding tussen licht en duisternis als volgt: “maar
wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft
tot onze heerlijkheid. En geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar geweten, want indien zij van haar geweten
hadden, zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben”. Op Golgotha bleek de satan zich al verkeken
te hebben op de uitkomst van Jezus' lijden en sterven, omdat naar zijn overtuiging de verliezer aan het kruis hing.
Dat liep dus anders.
Tot slot laat Paulus ook in Efeze 4:17-18 zijn licht in deze duisternis schijnen
als hij opmerkt: “Dit zeg ik dan en betuig ik in de Here, dat gij niet langer moogt wandelen zoals
ook de heidenen wandelen, in de ijdelheid van hun denken, verduisterd in hun verstand, vervreemd
van het leven Gods om de onwetendheid, die in hen heerst, om de verharding van hun hart”.
Voor de volledigheid wil ik hierbij nog herhalen wat hiervoor al is benadrukt, namelijk dat het witte licht dat van
de Vader uitgaat ons via Jezus Christus heeft kunnen bereiken. Wat Jezus zelf ons onder andere in Johannes 5:26 laat weten als Hij zegt: “Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook
de Zoon gegeven leven te hebben in Zichzelf”. Dit leven, dit licht, deze liefde, die van de Vader uitgaat is terug
te vinden in het evangelie wat Jezus aan Zijn discipelen leerde. Waarvan de apostel Johannes uit ervaring kon getuigen
in Joh. 1:18 waar we lezen: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die
aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen”. De uitwerking van dit evangelie op de gemeente
van Jezus Christus beschrijft Paulus in Efeze 3:17b-19: “Geworteld en gegrond in de liefde,
zult gij dan samen (dus niet een ieder voor zich) met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte
en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld
wordt tot alle volheid Gods”. Samen met alle andere heiligen van die gemeente zullen deze heiligen de liefde kunnen
leren kennen en uitstralen die de Vader ons via Jezus heeft geschonken zodat de gemeente als geheel de liefde, het witte
licht dat van de Vader uitgaat, voor de wereld zichtbaar zal maken.
Niet veel. Of eigenlijk niets. Als het er op aan komt om zowel het geestelijke als het natuurlijke
leven in stand en leefbaar te houden blijkt er zonder liefde niets over te blijven wat leven nog verder
mogelijk maakt. Het meest extreme voorbeeld daarvan is wel de eindbestemming van iedereen die de duisternis
liever heeft gehad dan het licht. In de laatste hoofdstukken van Openbaring wordt deze eindbestemming
een aantal malen genoemd. Waaronder Openbaring 20:10: “en de duivel, die
hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn,
en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden”. En even verder in Openbaring
21:8: “Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders,
de tovenaars, de afgodendienaars, en alle leugenaars; hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel:
dit is de tweede dood”. In tegenstelling tot wat in de alverzoening wordt verkondigd is er nergens in de bijbel sprake
van dat deze afschuwelijke eindbestemming slechts een tijdelijke zaak is. Er wordt dan ook niet zonder
reden gewezen op het feit dat eenmaal afgevallen schepselen, dus zowel mensen als engelen die (die Gods
aangezicht hebben gezien) nooit opnieuw tot inkeer zullen komen. In Hebr. 6:4-6
wordt ons dit meegedeeld: “Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, van
de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest, en het goede woord Gods en
de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering
te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken”.
Deze tweede en laatste dood is het resultaat van de volkomen afwezigheid van Gods liefde. En waar geen
liefde is daar heerst de duisternis. In het evangelie naar Matthéüs wordt deze duisternis zelfs
driemaal genoemd als de buitenste duisternis. Zoals in Matthéüs 25:30:
“En werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het
tandengeknars”. In deze duisternis is niets aanwezig van wat er ooit door de Schepper in de schepping
is gelegd. Zodat in dit klimaat de tegenstelling tot wat de liefde bewerkt, het zich richten op het welzijn
van de ander, totaal afwezig is. Met als gevolg dat in plaats hiervan in die buitenste duisternis alleen
nog de haat en de angst bestaan. De angst voor het komende oordeel. In de hel komt men alleen nog
vijanden tegen die elkaar voortdurend haten en bestrijden, wat tot uitdrukking wordt gebracht met de woorden:
“het geween en het tandengeknars”. Het is ondenkbaar dat een redelijk denkend wezen, mens
of engel, in zo'n klimaat zijn eindbestemming zou willen vinden.
Wat uiteindelijk wel in die buitenste duisternis wordt geworpen is dan ook niets anders dan al datgene waarvan hierboven
al is gemeld in Johannes 3:20: “Want een ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht,
en gaat niet tot het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen”. Omdat vanwege een dergelijke vijandigheid
een verzoening nooit zal kunnen plaatsvinden is het uitgesloten dat de scheiding tussen licht en duisternis, tussen
de liefde en de liefdeloosheid, ooit zal worden opgeheven.
Het is niet zo moeilijk voor te stellen dat diegenen die door hun vijandige houding dit oordeel over zichzelf hebben
afgeroepen in de dagelijkse omgang ook bepaald niet de meest aangename personen zijn. Uit ondervinding weet ik dat deze
lieden het klimaat en de vloek van de hel al om zich heen hebben hangen en voortdurend presteren ze het om het leven
van de naaste op de meest uiteenlopende manieren te verzieken. In Judas 1:10-13 wordt hun doen
en laten als volgt samengevat: “Zij echter lasteren al wat zij niet kennen en in hetgeen zij, gelijk de redeloze
wezens, van nature weten, ligt hun verderf. Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn opgegaan, zij zijn voor de verleiding
van een Bileamsloon bezweken en door het verzet van een Korach ten onder gegaan. Dezen zijn de schandvlekken bij uw
liefdemalen, zij, die zonder schroom tezamen feesten om zichzelf te weiden; wolken, die geen water geven, daar zij door
winden voorbij gejaagd worden; bomen, die in de late herfst geen vrucht geven; tweemaal gestorven zijn zij en ontworteld;
wilde baren der zee, die hun eigen schande opschuimen; dwaalsterren. Voor hen is de donkerste duisternis voor eeuwig
weggelegd”. De personen die Judas hier beschrijft bevinden zich tot overmaat van ramp in de gelederen van
de kinderen Gods die in de brief van Judas daarom ook worden gewaarschuwd voor hun praktijken.
Men kan de hier beschreven mensen rekenen tot de meest hopeloze en meest onbegrijpelijke van alle vijanden
van het evangelie. Het is in ieder geval niet te vatten dat mensen die kunnen beschikken over een goed
verstand en kennis hebben van het evangelie van Jezus Christus, desondanks weer terugkeren naar de duisternis
om uiteindelijk terecht te moeten komen in de buitenste duisternis. Dat doet me telkens weer denken aan
een lied dat ik ooit heb gekend en waarvan de volgende zin me is bijgebleven: “Wie kiest, o verdwaasde,
voor 't leven de dood”. Anders gezegd: “Waarom zouden jullie dwazen in plaats van het leven
voor de dood kiezen???”
In het voorgaande is al naar voren gekomen dat Gods liefde de bron is van ons bestaan, dat zonder die
liefde ook geen leven mogelijk is en alleen nog de (buitenste) duisternis overblijft. Daar vloeit uit
voort dat de liefde de grootste kracht is die er bestaat en waar al het andere in het leven van afhangt.
Van die kracht is Golgotha het bewijs. Jezus ging vrijwillig de weg van het lijden en doorstond die beproeving
omdat Hij de liefde in Zich had die van de Vader komt en die liefde bleek voor de satan een onneembare
vesting te zijn. Dat wordt door Paulus nog eens benadrukt als hij stelt in Romeinen
5:8: “God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren
waren, voor ons gestorven is”. En ook in 1 Johannes 4:9 vinden we dit terug:
“Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in
de wereld, opdat wij zouden leven door Hem”.
De liefde in ons leven bewijst juist daar liefde te zijn als de omstandigheden het meest tegenzitten en
een goede afloop het meest onwaarschijnlijk is. Daar vinden de echte heldendaden plaats. Deze wereld is
daarentegen vol van diverse nephelden die op het witte doek hun duizenden verslaan. Als de massa weer
eens in de greep is van de zoveelste creatie van de scheppers achter dat witte doek zijn daar steevast
de talloze producenten van “ik weet niet wat voor rotzooi” die inspelen op de nieuwe rage
en die zich uitsloven om deze gekte in zoveel mogelijk geldelijke winst om te zetten. Echte helden zijn
er echter niet op uit om hun persoontje zo indrukwekkend mogelijk aan het grote publiek te presenteren.
Echte helden kunnen hun grote daden in het verborgene doen, ook daar waar alleen God zelf de getuige is.
Dat laatste werd door Jezus benadrukt in Matthéüs 6:3,4: “Maar
laat, als gij aalmoezen geeft, uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, opdat uw aalmoes in het verborgene
zij, en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden”. Dit leert ons dat de
liefde er niet in geïnteresseerd is om in de schijnwerpers te staan terwijl ze tegelijkertijd in
staat is tot daden waar veel moed voor nodig is. De satan en zijn aanhangers daarentegen zijn niet van
plan om een offer te brengen in welke vorm dan ook. Daar waar geen liefde is, regeert slechts het eigenbelang
en zodra dat in gevaar komt slaat men op de vlucht of gaat men in blinde haat tot de aanval over om de
eigen belangen te verdedigen.
Er zou aan datgene waar de liefde toe in staat is nog heel wat toegevoegd kunnen worden maar omdat Paulus
zich al heeft uitgesloofd om dit allemaal onder woorden te brengen doe ik er niet verkeerd aan om hier
zijn opsomming uit het al aangehaalde 1 Cor. 13 te herhalen. Al deze eigenschappen
kunnen toegeschreven worden aan die mensen die de liefde van God werkelijk in hun leven hebben toegelaten.
Dus is alles van wat hieronder wordt genoemd terug te vinden in hun gedrag, in hun handel en wandel:
Als Paulus zijn opsomming afsluit doet hij dat met de woorden: “Zo blijven dan: Geloof, hoop
en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde”. En waarom? Omdat, zoals we al
uit het scheppingsverhaal hebben geleerd, het licht (de liefde) het begin was van alles wat nog zou volgen
en dat zonder dát begin een verdere schepping niet mogelijk was. Deze voorwaarde heeft tot in lengte
van dagen zijn verstrekkende invloed op alles wat het leven op aarde mogelijk maakt. Zonder de liefde
is er slechts liefdeloosheid = haat = wetteloosheid = vijandigheid = chaos = duisternis.
Nou rijst de vraag waarom de mens in zijn algemeenheid nog steeds laat blijken rekening te houden met
de medemens, waarom er nog steeds mensen zijn die zich vrijwillig inzetten voor de hulp aan de minder
bedeelden en dat op nog zoveel andere manieren barmhartigheid bewezen wordt aan de medemens. Terwijl tegelijkertijd
zo velen van hen aan God geen boodschap hebben. De enige verklaring hiervoor is dat in al deze mensen
in meerdere of in mindere mate nog restanten zijn te vinden van datgene wat de Schepper ooit in de mens
heeft gelegd: de liefde. Zodat men zich nog steeds houdt aan bepaalde normen en waarden die ook rekening
houden met het leven en de belangen van de medemens. Zonder die normen en waarden, de restanten van Gods
liefde, zou dat alles definitief in elkaar storten en de totale chaos het resultaat zijn.
Deze opsomming is door Jezus samengevat in Zijn al genoemde woorden in Matthéüs 24:12
waar Hij zegt: “En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen”. En
waar de liefde zal verkillen zullen ook de nog overgebleven restanten van die liefde verdwijnen die de “beschaving”
tot dan toe nog overeind hielden. Zodat de duisternis de overhand krijgt. Daarover gaf Jezus aan Zijn discipelen al
een aanwijzing in Johannes 9:4: “Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden
heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan”. In deze duistere periode zal de
gedemoniseerde mensheid niet meer openstaan voor het evangelie om welke reden Jezus ons aanspoort om dit evangelie bekend
te blijven maken zolang men daar nog wel voor openstaat.
Over deze duistere periode heeft ook Paulus zijn gedachten laten gaan als hij aan Timotheüs schrijft in 2
Tim. 3:1-5: “Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig
zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos,
lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor
genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben; houd ook dezen op een afstand”.
Ziedaar de gevolgen van het verdwijnen van de liefde in iedere nu nog aanwezige vorm en die de huidige
“beschaving” tot op heden nog in stand heeft kunnen houden. Zonder de liefde is er slechts:
liefdeloosheid = haat = wetteloosheid = vijandigheid = chaos = duisternis = dood. Mede met behulp van
de hierboven beschreven praktijken (zoals een Harry Potter rage) waarmee de media magnaten en de tovenaars
achter het witte doek hun publiek hersenspoelen, zullen de legers van de satan hun greep op de mensheid
kunnen verstevigen. Het is daarom noodzakelijk dat we de oproep van Paulus in Efeze
6:12 ter harte nemen waar hij zegt: “want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees,
maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de
boze geesten in de hemelse gewesten”.
Het is zo gemakkelijk en ook wel begrijpelijk dat wij, in onze verbolgenheid over het geleden onrecht,
de mensen door wie dit gebeurt aanwijzen als de daders terwijl zij slechts poppen zijn in de handen van
de poppenspelers. Het is echter beslist niet zo dat deze mensen vrijuit gaan. Zij hebben zich schuldig
gemaakt en hebben zich laten gebruiken door de wereldbeheersers dezer duisternis en zullen daar ook verantwoording
voor af moeten leggen op de oordeelsdag.
De buitenste duisternis zal uiteindelijk toch de bestemming zijn van hen die hier geen berouw om hebben gekend. Onze
strijd hier en nu is echter in de eerste plaats gericht tegen de (geestelijke) wereldbeheersers.
Voor wie trouw blijven aan het evangelie van Jezus Christus geldt echter wat Paulus schrijft in 1
Thessalonicenzen 5:5: “want gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags. Wij behoren niet
aan nacht of duisternis toe”.
En even verder in vers 8: “maar laten wij, die de dag toebehoren, nuchter zijn,
toegerust met het harnas van geloof en liefde en met de helm van de hoop der zaligheid”. Er zal een steeds groter
wordende scheiding zichtbaar worden tussen de wettelozen die in duisternis leven en hen die de dag toebehoren. In een
van de laatste verzen van de bijbel, in Openbaring 22:11, wordt dit aan Johannes meegedeeld
met de woorden: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig
is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; en wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”.
Dat er zware tijden zullen komen is in het bovenstaande wel naar voren gekomen. Het ligt voor de hand
dat het kind van God dat dit beseft nog wel eens wil wanhopen aan de goede afloop. De onvermijdelijke
aanvechtingen en aanvallen blijven ons door toedoen van de overste van deze wereld niet bespaard. De apostel
Paulus wist hier alles van en daarvan geeft hij een opsomming in 2 Cor. 11:23-28:
“Dienaren van Christus zijn zij? (ik spreek tegen mijn verstand in) ik nog meer: in moeiten veel
vaker, in gevangenschap veel vaker, in slagen maar al te zeer, in doodsgevaren menigmaal. Van de Joden
heb ik vijfmaal(!) de veertig-min-een-slagen ontvangen, driemaal ben ik met de roede gegeseld, eens ben
ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een etmaal heb ik doorgebracht in volle zee; telkens
op reis, in gevaar door rivieren, in gevaar door rovers, in gevaar door volksgenoten, in gevaar door heidenen,
in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in gevaar op zee, in gevaar onder valse broeders; in moeite
en inspanning, tal van nachten zonder slaap, in honger en dorst, tal van dagen zonder eten, in koude en
naaktheid; en dan, afgezien van de dingen, die er verder nog zijn, mijn dagelijkse beslommering, de zorg
voor al de gemeenten”.
Dat is nogal wat. En toch kon hij in Romeinen 8:35-39 zeggen: “Wie zal ons scheiden van
de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?
Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen. Maar in dit
alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. Want ik ben verzekerd, dat noch dood
noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten,
noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke
is in Christus Jezus, onze Here”.
De stormen kunnen in ons leven hoog oplaaien als gevolg van de ziedende machten der duisternis waarover Paulus schreef
in het hierboven aangehaalde Efeze 6:12. Maar ondanks dat alles kon hij getuigen dat niets
van dit alles hem van Christus' liefde had kunnen scheiden. Wat ook niet zo verwonderlijk is aangezien Jezus terecht
van Zichzelf kon getuigen in Matth. 28:18: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en
op de aarde”. En in die hoedanigheid heeft Hij dus telkens weer het laatste woord.
De huidige omstandigheden en het vooruitzicht op wat er nog over de wereld komen gaat mag daarom voor
ons geen reden zijn om in angst en beven af te zitten wachten op de dingen die komen gaan. Dat was Paulus
ook niet van plan ondanks al zijn beproevingen en dat beleed hij in Romeinen 8:15:
“Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen
de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader”. Waar Paulus dus op zijn manier
van getuigde bracht Johannes, de apostel der liefde, op de hem welbekende wijze onder woorden in 1
Johannes 4:18: “Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit;
want de vrees houdt verband met straf en wie vreest, is niet volmaakt in de liefde”. Het klimaat
van de liefde in het leven van een oprecht kind van God is niet de angst voor de straf maar de rust van
het Koninkrijk Gods.
Willen wij bewaard blijven voor de golf van wetteloosheid dan is de voorwaarde wat Jezus zei in Johannes 15:10: “Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven,
gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde”. Zolang wij ons houden aan
wat de bijbel ons leert over het evangelie van Jezus, blijft Zijn liefde in ons en hebben wij de zekerheid
die Jezus gaf in Johannes 5:24: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie Mijn woord hoort en Hem gelooft,
die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan
uit de dood in het leven”.
Johannes gaf dit op zijn beurt aan ons door in 1 Johannes 2:5: “maar wie
zijn woord bewaart, in die is waarlijk de liefde Gods volmaakt. Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem
zijn”. Het is dus zaak om ons in de allereerste plaats te richten op wat de bijbel ons leert en
ons niet te laten misleiden door diverse “New wave” profeten die zich lopen uit te sloven
om de bijbel als een achterhaalde openbaring te bestempelen die ondertussen plaats heeft moeten maken
voor nieuwe “openbaringen” die ons, het laat zich raden, vrijwel uitsluitend via de hedendaagse
profeten bereiken. Deze doe-het-zelf profeten zijn één van de verschijnselen in deze eindtijd
die een onderdeel zijn van de wereldwijde misleiding en verleiding waar de wereldbeheersers dezer duisternis
hun klauwen achter hebben zitten. Laten we ons daarom maar houden aan het Woord Gods dat geen vervanging
behoeft, getuige Hebreeën 4:12: “Want het woord Gods is levend en
krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneenscheidt ziel
en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten”. Daar kan geen
enkele “nieuwe openbaring” tegenop.
Het gevolg van onze gehoorzaamheid aan het Woord en van onze gehoorzaamheid aan de Heilige Geest zijn de vruchten
van de Geest. Galaten 5:22-24 zegt hierover: “Maar de vrucht van de Geest is liefde,
blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Tegen zodanige
mensen is de wet niet. Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd”.
Ik heb in de loop der jaren vast moeten stellen dat deze vruchten van de Geest in de praktijk meer dan eens veel minder
aandacht kregen dan de gaven van de Geest terwijl het juist die vruchten zijn die werkelijk laten zien dat Christus
in ons gestalte heeft gekregen. In tegenstelling tot de vruchten van de Geest kunnen de gaven van de Geest voor het
oog van de buitenwereld dan veel spectaculairder zijn, zoals de gave van genezing, wat maar al te vaak tot gevolg heeft
gehad dat men in evangelische kringen heel graag met die gave in beeld wil komen, want dan bén je tenminste iets(!?).
Een gave is echter iets dat je ontvangt van de gever. Daar heb je niets voor hoeven doen. Maar het zijn de vruchten
van de Geest die in ons leven een groeiproces en een rijpingsproces doormaken en dat vraagt van ons heel wat meer inzet.
Als door de aanwezigheid van Gods liefde in ons leven de vruchten van de Geest tot ontwikkeling komen is juist daar
aan te zien wat onze verborgen omgang met Jezus Christus werkelijk heeft opgeleverd.
Ik ben in 1975 onder het gehoor geweest van een negerprediker die aan dat onderwerp een hele preek wijdde en ik moet
zeggen dat dát de preek van mijn leven is geweest. Ik heb sindsdien nooit meer iemand horen preken die zijn niveau
en de Geestkracht waarmee hij sprak kon evenaren. Het was een man die de wereld over reisde en meemaakte dat de zieken
in zijn schaduw genazen, hoewel hij daar zelf niet over sprak, dat vernamen we pas achteraf van zijn tolk. De bewuste
preek ging over de verborgen omgang met de Heilige Geest en de daaraan ondergeschikte rol van de tongentaal. Waarbij
de moraal van het verhaal was: indien wij geen aandacht schenken aan de aanwijzingen en de stem van de Heilige Geest
in diverse situaties, trekt deze zich bedroefd terug. Als de zo noodzakelijke groei van de vruchten van de Geest daardoor
in ons leven tot stilstand komt hebben de gaven van de Geest ook geen enkel nut meer. Dan kunnen we achteraf in tongen
bidden tot we er bij neervallen maar het baat ons niets. Pas als wij weer bereid zijn om ons falen toe te geven en de
relatie met de Heilige Geest te herstellen kunnen we weer verder groeien.
Het is dus: eerst de vruchten, die het belangrijkst zijn, en daarna de gaven en niet andersom. Is dat wel het
geval dan loopt men uiteindelijk muurvast door arrogantie en verbeelding. Want ook daarvan heb ik in de loop der jaren
heel wat voorbeelden gezien!
Het is niet ondenkbaar dat de lezer bij het zien van de titel van deze pagina op deze pagina aanvankelijk iets heel anders dacht te gaan lezen. Dat was te verwachten, en dat is dan ook de reden dat ik in de inleiding een uitspraak van de apostel Petrus heb aangehaald uit 1 Petrus 4:3-5 waar hij schrijft: “Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij. Daarom bevreemdt het hen, dat gij u niet met hen stort in diezelfde poel van liederlijkheid, en zij belasteren u; maar zij zullen daarvan rekenschap moeten geven aan Hem, die gereed staat om levenden en doden te oordelen”. Omdat ik geen boodschap heb aan die poel van liederlijkheid, heb ik zoveel mogelijk de bijbel aan het woord willen laten. Want wat in deze wereld moet doorgaan voor liefde heeft met liefde weinig tot niets te maken, het is hoogstens valse romantiek die maar al te snel weer wegslijt in de dagelijkse sleur.